De Trail des Patrouilleurs van dit jaar is voor mij een van de meest gave, bizarre, zware races die ik ooit heb gelopen. Niet alleen de race zelf, maar ook de laatste twee weken ervoor horen hier wat mij betreft eigenlijk wel een beetje bij. Vandaar dat dit verslag niet – zoals in onze andere wedstrijdverslagen – meteen met een beschrijving van de race zelf begint, maar je als je wilt wordt meegenomen in de laatste voorbereidingen en onze reis naar de start van de trail zelf. Geen zin om die hele inleiding te lezen? Via deze shortcut sta je meteen aan de startlijn in Crans Montana!
Het is 15 september als ik voor de zekerheid nog een keer het weerbericht voor volgende week check. 18ºC en een lekker zonnetje laat The Weather Channel voor Crans Montana weten. Mooi! Perfecte omstandigheden voor een race waar ik stiekem toch wel een beetje zenuwachtig voor ben. Toen de Ben Nevis Ultra met een jaar werd uitgesteld hebben we ons min of meer in een opwelling ingeschreven voor de ultra afstand van het NK Skyrunning, en daarna heb ik ook nog tegen onze trainer gezegd dat ik graag podium wilde lopen. En Herman kennende is hij precies dat stukje aan het hele verhaal níet vergeten. Terwijl een golf adrenaline door mijn aderen stroomt, begin ik vast aan het selecteren van de schoenen en kleding die ik aan wil gaan doen. We hebben nog even, maar dan kan het in elk geval niet zoekraken in het wasdoolhof.
Een paar dagen later check ik op mijn werk nog een keer het weerbericht. Terwijl ik sta te wachten op het koffieapparaat open ik opnieuw The Weather Channel app op mijn telefoon. Inmiddels zal het volgende week zaterdag al wel in de voorspelling staan. Een beetje op de automatische piloot scroll ik met een hand naar beneden terwijl ik de andere richting mijn inmiddels volle koffiemok beweeg. Tot woensdag ziet het weer er nog prima uit; een rijtje gele zonnetjes lacht me tegemoet. Maar als mijn blik op de dagen daarna valt, worden die zonnetjes ineens wit. Een sneeuwvlok. En nog één. En nog één. Veel te vroeg grijpt mijn hand naar de koffiemok, terwijl mijn blik koortsachtig op het rijtje temperatuurwaardes valt. Min één als MAXIMUM?! Mijn linkerhand doet een greep in het luchtledige, terwijl mijn rechterhand besloten heeft dat mijn telefoon zelf in een sneeuwbal is veranderd. Vol ongeloof laat ik mijn telefoon op het aanrecht vallen, en gris mijn koffie onder de automaat vandaan. Met mijn telefoon in mijn ene hand en de koffie in de andere storm ik terug naar mijn plek. Dit kán niet. Terug op mijn werkplek kijk ik nog een keer, maar het staat er echt. -1ºC als maximum temperatuur op zaterdag 26 september in Crans Montana. Er vanuit gaande dat dat uiteraard niet het hoogste punt van de race gaat zijn, zal het op de toppen van de bergen nog wel kouder zijn. Damnnn.
Maandag 21 september zit ik naast Tim in de auto naar de laatste hardlooptraining voor de grote dag. Waar ik voor het weekend nog een soort naïeve hoop had dat het weer zou bijtrekken, is het nu wel duidelijk dat dat dus niet het geval gaat zijn. ‘Ik heb denk ik sneeuwkettingen gevonden die om onze banden passen. Zal ik die bestellen?’, vragend kijk ik opzij. Het is nog een kleine kilometer naar de training en Tim rijdt. ‘Ja, doen. We kunnen ze maar bij ons hebben.’ Ik grinnik een beetje nerveus. ‘Oké, deze zouden er dan uiterlijk woensdag moeten zijn.’ Net als het nieuwe paar waterdichte handschoenen dat ik ook maar vast besteld heb. Voor het geval dat.
Het is 24 september, de dag van vertrek. Tim is inmiddels met een auto met gloednieuwe all-season banden terug van de garage. Het vignet voor Zwitserland prijkt op de voorruit. De boodschappen zijn gedaan, tassen met alle mogelijk winterkleding en crampons staan klaar, nieuwe gletsjerbrillen in de aanslag, sneeuwkettingen zijn op het laatste moment vanochtend nog bezorgd (net als mijn handschoenen overigens), dus we zijn klaar om te gaan. Terwijl Tim vast met de eerste spullen naar beneden loopt, laat ik mijn blik nog één keer over onze spullen glijden om er zeker van te zijn dat we niets zijn vergeten. Een verzameling spullen die niet zou misstaan op een kleine poolexpeditie strekt zich voor me uit, terwijl ik me dood sta te zweten in mijn fleecetrui in ons appartementje waarvan de buitendeur wagenwijd open staat. Ik staar naar mijn donsjas, waarvan ik weet dat ik m heel hard nodig ga hebben, en het is buiten verdorie 18ºC. ‘Waar zijn we in vredesnaam aan begonnen?’ zucht ik tegen Norg, onze eland-mascotte die altijd mee gaat op dit soort tripjes. Norg zegt, uiteraard, niets terug.
Een paar uur later rijden we in het Schwarzwald, op zoek naar de camping. Het is inmiddels stikdonker, en op het moment dat we de snelweg afdraaiden leek het alsof iemand een hogedrukspuit open had gedraaid. Terwijl de zon langzaam onder ging, hadden we de donkere wolken die hier de oorzaak van zijn al wel aan zien komen, maar in alle eerlijkheid had ik deze wolkbreuk niet per se verwacht. Het waait ook stevig, en hoe hoger we klimmen met de auto, hoe verder we van de bewoonde wereld af raken, hoe donkerder het wordt. Bij het schijnsel van alleen onze eigen koplampen stuurt Tim de kleine Suzuki over de bochtige weggetjes naar Freudenstadt. Over het algemeen is Tim dan de rust zelve, maar zodra we zo hoog komen dat we in de wolken rijden en het zicht door de slagregen en de dikke mist niet veel meer dan een meter of 25 is, wordt het ineens een stuk stiller naast me. ‘Zou je misschien willen omschrijven wat er op het scherm van de navigatie te zien is? Ik durf mijn blik niet meer van de weg te halen.’ Heel even moet ik een lachbui om de hele situatie onderdrukken, maar ik hoor dondersgoed aan Tim’s stem dat het menens is. ‘Oké. Je kunt hier gewoon rechtdoor sturen en dan volgt er een vrij lange bocht naar links. Niet al te scherp, maar het duurt wel lang.’ Ondertussen tuur ik ook maar door het raam naar buiten op zoek naar het volgende reflectiepaaltje. Bij elke tegenligger die zijn grote licht iets te lang aan houdt, beginnen we in koor te schelden, en als we even later een waarschuwingsbord voor flitscamera’s passeren is het één geluk dat we in elk geval niet bekeurd gaan worden voor een snelheidsoverschrijding.
De volgende dag is het gelukkig droog geworden. Na een korte stop in Freudenstadt voor een extra dekbed dat we als extra isolatie onder onze matjes willen gaan gebruiken, vervolgen we onze weg naar Zwitserland. Hierboven is het nog best fris, maar als we eenmaal weer ‘beneden’ op de snelweg rijden is de temperatuur nog zeker niet onder het vriespunt. We zijn een uurtje onder Bern als we even weer stoppen om even onze benen te strekken en van bestuurder te wisselen. Het is weer Tim’s beurt om te rijden, dus voor mij een uitgelezen kans om nog een keer op facebook te checken of de organisatie nog een routewijziging heeft doorgevoerd, of erger; het hele evenement heeft afgelast. Na de inkorting van de oorspronkelijke 55 kilometer naar 46 kilometer met een maximale hoogte van 2200 meter is er wat dat betreft gelukkig nog geen nieuws te melden. Terwijl we inmiddels langs het meer van Genève rijden is er, op wat witte toppen na, hier beneden nog geen sneeuwvlok te bekennen en kan ik me bijna niet voorstellen dat dat straks anders gaat zijn.


Vlak voor Sierre moeten we via een paar akelig steile, smalle weggetjes omhoog naar Crans Montana. Nog steeds geen sneeuwvlok te bekennen en daar ben ik eigenlijk best wel blij om. Tuurlijk we hebben winterbanden en sneeuwkettingen, maar als we die laatste niet hoeven te gebruiken, blijven ze wat mij betreft lekker in hun verpakking in de auto liggen. Als we rond 17.30 uur de camping van Crans Montana opdraaien is het vooral koud. Het regent een klein beetje, maar de temperatuur is nog boven het vriespunt dus van sneeuw is nog weinig sprake. Inmiddels is het wel behoorlijk gaan waaien, en dat bevalt me niet zo eigenlijk. Terwijl ik vanuit de warme auto een beetje om me heen zit te kijken naar de andere Nederlandse auto’s die her en der op de veldjes staan, is Tim bij de receptie aan het regelen dat we hier een plek krijgen. Het duurt niet lang voor hij terug is met de woorden ‘nou, we mogen eigenlijk overal staan, behalve daar achter want dat is het camperveld’ en hij wijst naar een kaal, vlak grasveld waar een eenzame camper staat. De meeste beschutte plekjes onder de bomen zijn al bezet, en eigenlijk willen we ook niet al te dicht op een andere tent gaan staan, maar uiteindelijk vinden we nog een plekje dat redelijk vlak en soort van in de luwte van een takloze boom en het receptiegebouw staat. Bij de rest van het Nederlandse kampement blijkt als trainingsmaatje Joep en een stel andere Nederlanders even later om onze tent staan voor een praatje. Een van de mannen weet te vertellen dat het parcours tóch nog verder is aangepast en dat de ultra-afstand nu dezelfde route als de 40km gaat lopen. ‘En die is niet eens 40km, maar iets van 38. Oh ja, en de start is uitgesteld naar 8.30 uur.’ Ik kan eerlijk gezegd niet zeggen dat ik daar heel rouwig om ben.
Als we helemaal geïnstalleerd zijn, is het inmiddels etenstijd en behoorlijk koud geworden. Omdat we allebei niet zo heel veel zin hebben om in de kou te koken en toch onze startnummers nog op moeten halen, besluiten we met Joep mee te lopen naar het centrum van Crans Montana om daar te kijken of we ergens een bord pasta kunnen bemachtigen. Ondanks dat mijn Frans niet bijster goed is (slecht eigenlijk) lukt het zonder enige moeite onze startnummers te bemachtigen en de bevestiging te krijgen dat de start inderdaad om 8.30 uur zal zijn. Over de route daarentegen doet de mevrouw een beetje vaag, maar dat gooi ik op dat moment nog op mijn gebrekkige kennis van de Franse taal. Had ik dat maar beter moeten onderhouden, eigen schuld. Als we even later op zoek naar een geschikt restaurant door Crans Montana banjeren is het toch gaan sneeuwen. Natte sneeuw nog, maar toch. De zoektocht naar een restaurant leiden me nog enigszins af, maar als we eenmaal lekker warm binnen aan een tafeltje zitten te wachten op ons eten en Joep vanaf een weerapp op zijn telefoon weet te melden dat de temperatuur op de bergen ergens onder nul ligt, en de sneeuwgrens hard aan het dalen is, beginnen de zenuwen toch echt door mijn lijf te gieren. Ook Windfinder op mijn eigen telefoon is een en al sneeuwvlok. ‘We moeten echt zorgen dat we warm blijven’, merkt Joep op en terwijl Tim instemmend knikt, forceer ik een grijns op mijn gezicht en stort me op mijn bord pasta.
Op de terugweg naar de camping hadden we beter een slee mee kunnen nemen. De natte sneeuw van zojuist heeft plaatsgemaakt voor vaste, en de weggetjes het dorp uit zijn duidelijk niet gestrooid. Onze glibberpartij naar beneden is vrij hilarisch, waardoor ik ondanks dat ik nog wel een beetje tegen morgen opzie de lol er inmiddels ook wel van begin in te zien. Terug bij de tent drinken Tim en ik nog even snel een kop thee in de auto om goed warm te worden en dan is het tijd om onze besneeuwde tent in de duiken.





WHOESHJJJJJJJ… Verward word ik wakker. Het is nog donker in de tent en een onbekend geluid dat van vlak boven mijn hoofd komt. Ik heb even nodig om me te realiseren dat het geluid veroorzaakt wordt door sneeuw dat van onze tent naar beneden schuift. Het zwakker schijnsel dat vanaf de toiletgebouwen komt, is precies genoeg om de contouren van ons tentje te verlichten. Precies genoeg om te zien hoe het tentzeil aan ons hoofdeind al lichtelijk begint door te buigen onder het gewicht van de muur van sneeuw die zich inmiddels onderaan verzameld heeft. Die whoeshj was zo te zien niet de eerste lading die naar beneden schoof. Ik begin net weer een beetje in te dommelen als ik vanuit het bos een hard knappend geluid hoor, gevolgd door het lawaai van een fikse vallende tak die op de bevroren grond klettert. Vrijwel meteen ben ik klaarwakker. Dat is iets minder prettig. De wind staat op onze kop en de enige boom die aan de loef kant van onze tent staat, is die takloze schuin naast ons. Ook de auto staat gelukkig veilig, maar zo’n beetje aan ons voeteneinde bevindt zich een bossage dat nog vol in blad zit, en waarvan je nooit helemaal zeker kunt weten welke kant zo’n tak op valt mocht de boel te zwaar worden. Voorzichtig rits ik de tent een stukje open om te kijken hoe groot het potentiële gevaar is. De maximale reikwijdte van de dichtstbijzijnde boom stopt op een meter afstand van onze tent. Gelukkig! Ik rits de tent weer dicht. ‘Gelukkig zijn wij toch maar niet onder zo’n boom gaan staan…’ denk ik nog voor ik weer in slaap val.
Een paar uur later schrik ik opnieuw wakker van een enorm kabaal vlak naast onze tent. Het is nog steeds donker, maar te horen aan de harde knap, het geruis en de daarop volgende klap op de grond is er geen twijfel mogelijk over wat er zojuist gebeurd is. Een van de takken uit de bossage naast ons is afgeknapt. En onder die bomen staat de tent van een ander Nederlands stel; twee toplopers die ook mee gaan doen aan het NK. Ik blijf nog even stil liggen luisteren, maar ik hoor niets vanuit hun tent. Shit, het zal toch niet. Ik stoot Tim aan. ‘Wat was dat?’ eigenlijk hoef ik dat helemaal niet te vragen, maar de gedachte aan twee mensen die bedolven liggen onder een boom wil ik nog even niet in mijn hoofd hebben. ‘Een van die takken is van die boom geknapt’ bromt Tim terug. ‘Maar daar staat de tent van die mensen, hoor jij iets?’ ‘Nee, ik ga kijken’ en voor ik het weet staat Tim buiten. Ik kruip er in mijn slaapzak achteraan. De tak blijkt de tent op 5 centimeter (en die van ons op 50 centimeter) na te hebben gemist, maar de rest van de takken hangt gevaarlijk ver door. Uit de tent komt nog steeds geen teken van leven, dus Tim besluit het stel wakker te maken. ‘Hallo?! Er is een tak vlak naast jullie tent gevallen en de rest blijft ook niet lang meer zitten.’ Ik hoor eindelijk wat geritsel en niet lang daarna steekt de man van het stel (sorry, ik ben je naam vergeten) zijn nog slaperige hoofd naar buiten. Tim wijst richting onze tent en de tak die daar voor ligt. ‘Oh… bedankt…’
Nadat ik mezelf ervan verzekerd heb dat onze tent echt veilig staat, kruip ik nog één keer weg in mijn slaapzak. De sneeuwlaag buiten is inmiddels zo’n 30 centimeter dik en ik moet mezelf nog even moed inspreken over de tocht die ons straks te wachten staat. Ik check nog één keer de site van de organisatie. Het gaat nog steeds door, maar omdat de weersomstandigheden veel slechter zijn dan ze voorzien hadden is de route nog een keer aangepast. Er blijft zo’n 40 km van de originele 55 km over met zo’n 2500 hoogtemeters. Twee kilometer meer dan de route van gisteravond, dus. Ik zucht. Oké, schouders eronder en gaan! Zo goed en zo kwaad als het gaat, kleed ik me om in ons kleine tentje. De rest van mijn uitrusting maak ik in het toiletgebouw in orde, terwijl Tim koffie aan het zetten is op de parkeerplaats. We hebben de auto met alle slaapzakken en andere spullen inmiddels verplaatst. Wel vol in de wind, maar dan lopen we in elk geval geen risico op een boom op de auto. Al met al heeft dat natuurlijk veel te veel tijd gekost, en terwijl Joep (die echt nog wel een tijdje op ons gewacht heeft) vast met het laatste plukje Nederlanders naar boven naar de start (en de briefing) loopt, proppen wij nog wat laatste spullen in onze trailvesten. Nog half kauwend op een gevulde koek en met mijn isolatiejas nog aan ploeter ik even later achter Tim aan naar boven. Ik kijk nog één keer op mijn horloge. Nog 10 minuten tot de start, dat gaat erom spannen.
26 september
Met mijn trailvest in mijn ene hand en mijn startnummer in de andere wurm ik me achter Tim aan door het startvak naar voren. Waar is Joep? Die zou ons nog even kort briefen, maar als we hem niet vinden is het ook heel erg onze eigen schuld; hadden we maar op tijd moeten zijn. De digitale klok boven de startstreep geeft nog 2 minuten voor de start aan. Oké, laat die briefing maar, dat startnummer moet nog ergens op. In een splitsecond besluit ik dat mijn regenbroek er maar aan moet geloven. Het sneeuwt nog steeds, dus ik verwacht eigenlijk niet dat ik die nog uit ga doen. Ik sta net met drie speldjes in mijn mond een ongewillig startnummer op mijn broek te maken als Joep naast ons op duikt. ‘Eh groep A, dat zijn jullie ook, start over 30 seconden, he?’ zegt hij, terwijl zijn blik over mijn half ingepakte vest en gestuntel met het startnummer glijdt. ‘Hmhwww’ is mijn reactie terwijl ik een volgend speldje met een beetje pijn in mijn hart door de waterdichte stof van mijn regenbroek pruts. Wanhopig kijk ik naar Tim, die de speldjes uit mijn mond grist en aan de laatste twee hoeken van het startnummer begint terwijl ik snel mijn jas uitwurm. De starter begint al af te tellen. ‘Succes!’ roep ik nog naar Joep die zich inmiddels alweer tussen de andere deelnemers begeeft. ‘Houd die jas maar gewoon vast, dan stoppen we straks gewoon even ergens om een hoekje. Als we eerst maar over die startmat zijn’, zegt Tim als het laatste speldje ook vast zit. ‘Five…Four…Three…’ ‘Oké’ ‘ONE!!! Good luck!’ ‘Succes’ ik geef Tim een snelle knuffel en begin met de rest van de deelnemers mee te rennen. Het moet er potsierlijk uit hebben gezien met de paarse jas in mijn ene hand en een paar stokken in de andere, mijn trailvest zit nog niet eens vast en nog half in gevecht met mijn wanten. Top weer dit!
100 meter na de startlijn heb ik er genoeg van. ‘Het kan me wat, ik ga eerst mijn spullen goed wegstoppen.’ Ik smijt mijn trailvest op een leeg tafeltje van een terras dat er in alle vroegte verlaten bij staat, en begin mijn jas in het grote buidelvak op de achterzijde te proppen. De rest van het deelnemersveld stormt voorbij. Daar gaat mijn podium, maar eigenlijk was mijn ambitie na de gebeurtenissen van afgelopen nacht verschoven van het podium halen naar überhaupt heelhuids de eindstreep halen. Daarbij had ik het deelnemersveld gezien, en had ik mijn twijfels gekregen bij hoe realistisch mijn doel eigenlijk was. Nog geen twintig seconden later is mijn trailvest fatsoenlijk ingepakt, en zijn we écht klaar om te gaan. ‘Oké, let’s go!’ Ik grijns naar Tim en begin omhoog te dribbelen. Weer echt iets voor ons dit.
Vlak voor we van de verharde weg afdraaien en tot over onze enkels in de sneeuw ploeteren, hebben we de staart van onze startgroep weer te pakken. We lopen in een treintje op een singletrack die precies smal genoeg is voor één persoon. Ik heb ook geen idee wat er naast het geultje onder de sneeuw zit, dus ondanks dat het tempo vrij laag is besluit ik maar gewoon achteraan te blijven hangen. Kunnen we ook mooi even in ons ritme komen. Het lopen in de sneeuw gaat eigenlijk verrassend goed, waardoor ik al gauw ongeduldig wordt van de schokkerige manier waarop ons treintje voortploetert. Zodra het kan, wurm ik me langs het groepje voor me. Dan eigenlijk liever gewoon met zijn tweeën lopen.

De eerste vijf kilometer gaan, ondanks dat de sneeuw het lopen wel degelijk zwaarder maakt en het voortdurende klimmen en dalen, eigenlijk nog best wel soepel. Ik merk alleen wel dat ik me, ondanks alle adviezen thuis, toch iets te warm heb aangekleed. Helemaal als we op een gegeven moment tot onder de sneeuwgrens dalen. Stoppen betekent dat alle mensen die we voorbij gegaan zijn ons nu weer in gaan halen, maar dat is dan maar zo. Die regenbroek en mijn trui moeten echt uit! Gelukkig zit Tim met eenzelfde probleem, dus hoef ik me niet bezwaard te voelen dat ik ons nu – alweer – ophoud. Terwijl de hele startgroep ons voor een tweede keer voorbij stormt, beginnen we voor de tweede keer aan het geprutst met de startnummers. En daarna het gevecht met mijn trailvest, dat besloten heeft dat er absoluut geen plek meer is voor een trui en een regenbroek.
Met een trailvest dat aanvoelt als een veel te zware zandzak, beginnen we even later aan een tweede inhaalrace. De komende kilometers dalen we gelukkig voornamelijk, waardoor het opstarten net iets makkelijker gaat. Even een stuk op ‘normale’ modder rennen, is ook wel even prettig. Dat laatste is alleen van korte duur, want zodra we aan de klim naar de eerste verversingspost beginnen, draaien we van de bredere mountainroad af een singletrack op die door de halfdooi veranderd is in een soort modderslush die zo mogelijk nog gladder is dan de sneeuw van net. Na een paar bochten wordt het paadje ook zo steil dat ik mijn stokken daadwerkelijk nodig heb om mezelf aan omhoog te trekken; de noppen van mijn schoenen alleen zijn niet meer genoeg. Daarbij is de afgrond naast het paadje behoorlijk steil waardoor ik al mijn concentratie nodig heb om niet uit te glijden en onder in het dal te eindigen. Zeg maar dag tegen onze snelheid op dit stukje, want we kruipen zo’n beetje vooruit. Gelukkig is het boven de sneeuwgrens weer een stuk beter te belopen, en op een rustige dribbelpas rennen we verder naar boven.




Ondanks dat ik me had voorgenomen om in deze race vooral bezig te zijn met niet opgeven, ben ik toch vrij geïrriteerd als we veel later dan gepland bij de eerste verversingspost aankomen. Ik dwing mezelf vriendelijk naar de vrijwilligers te lachen, zij kunnen er immers ook niets aan doen dat ik een beetje een kluns ben, prop wat te eten naar binnen, app mijn vorderingen in een soort codetaal naar mijn moeder (vp1 10km langzaam) en zet het weer op een lopen. Het gaat straks vast beter. Of niet. Het wordt dat laatste, verpakt in een schijnopleving. We mogen eerst weer een stukje vlak en naar beneden, dat deel gaat lekker, maar vanaf Lac de Chermignon begint een genadeloze klim over iets dat verdacht veel op een skihelling lijkt. Om het helemaal af te maken, hangt er een dreigende sneeuwwolk halverwege de klim en begint het gemeen te waaien. Het lijkt alsof je rechtstreeks in een muur van wit loopt. Op de een of andere rare manier lijkt de zon ook nog een manier te hebben gevonden om fonkelend op de sneeuw te schijnen, en hoe langer ik naar de grond staar, hoe harder te sneeuw voor mijn ogen lijkt te gaan dansen. Ik zucht, vis mijn gletsjerbril uit mijn jaszak en op het moment dat ik m op mijn neus wil zetten, laat een van de leertjes ter bescherming van mijn ogen los. Ook dat nog. Op het moment dat ik stop om het leertje terug op zijn plaats te drukken, beukt er iemand achter tegen mijn trailvest. Een schreeuw van frustratie ontsnapt uit mijn keel. Stomme bril, stomme benen die pijn doen, stomme sneeuw, wat de fuck doe ik hier in vredesnaam! ‘Argh! Ik… Argh!’ Ik kap ermee wilde ik zeggen, maar ik weet dondersgoed dat ik dat niet ga doen. Tim legt een hand op mijn schouder, draait me weer richting het paadje in de sneeuw en duwt me, als ik mijn bril gerepareerd en wel op mijn neus heb, in de richting van de finish. Omhoog dus. ‘Kom op, gewoon doorlopen.’ Ik sputter nog wat na, rag mijn stokken in de sneeuw en begin weer te klimmen. In mijn hoofd het mantra it’s a hill, get over it. Alleen dit is een ontzagwekkende berg, en ik hoop dat ik vandaag veilig mag passeren.

Zodra de klim afvlakt, stopt het ook met sneeuwen. Het lijkt alsof we boven de bui uit geklommen zijn, want ineens staan we in een stralend wit landschap met een lekker zonnetje en een zowaar blauwe lucht. Hier en daar een wolkje, dat wel, maar lang niet zo dreigend als net. De pijn in mijn benen lijkt ineens een stuk minder, en het kleine stukje dat we nu nog verder omhoog moeten, kan ik zowaar hardlopend afleggen. Naar beneden lijkt het helemaal alsof ik geen moeite meer hoef te doen. Heerlijk dit! Al rennend, en af en toe onvrijwillig skiënd, komen we niet veel later bij de tweede VP aan. 14km VP2 zwaar stuk, maar gaaf, gaat richting het thuisfront en met enige moeite weet ik een paar koekjes los te krijgen van een van de vrijwilligers. Serieus, ik moet echt weer iets aan mijn Frans doen.



Ik twijfel nog even om nog een kop soep te vragen, maar ik besluit toch mijn talenkennis niet verder op de proef te stellen. Een paar koekjes en wat drinken uit mijn eigen softflask later zijn we weer onderweg. Voorlopig blijven we nog even dalen, heerlijk! Ik verban de gedachte dat alles dat we nu afdalen, we straks weer moeten klimmen en dat dat waarschijnlijk weer behoorlijk pijn gaat doen. Niet aan denken nu. Oprecht, het rennen gaat super nu! Heel in de verte begint mijn lies een beetje te zeuren, maar dat negeer ik voor het gemak gewoon even. We lopen afwisselend over bredere mountainroads en singletracks, waartussen je qua ondergrond het verschil niet eens merkt, omdat alles op deze hoogte onder een dikke laag sneeuw bedekt is. De zon schijnt en het uitzicht op de bergen aan de andere kant van het dal is adembenemend. Ik probeer af en toe een beetje van dat uitzicht te genieten, maar als ik iets te lang niet oplet begin ik vrijwel meteen te glijden. Toch maar weer focussen op waar ik mijn voeten neer moet zetten. Op een gegeven moment ben ik zo gefocust op het lopen, dat ik alles om me heen een beetje vergeet en ook niet zo doorheb dat Tim het op dit punt zwaar begint te krijgen. ‘Ik merk dat het even niet zo lekker gaat’ hoor ik op een gegeven moment achter me. Ik schrik op. ‘Oh… eh…’ een snelle blik op mijn horloge leert dat we bijna op 19km zitten. ‘Zullen we nog even doorlopen tot de 19km? Ik heb die laatste gevulde koek nog in mijn tas, dan delen we die daar goed?’ De belofte van een gevulde koek heeft meteen effect, want het tempo kan vrijwel meteen omhoog.

Toevallig valt de 19km precies samen met een picknickplaats waar je in de zomer waarschijnlijk heerlijk in de zon kunt zitten. Vandaag verbaas ik me vooral over de sneeuwlaag die op de bankjes en tafeltjes ligt. Op deze manier kun je goed zien hoeveel sneeuw er nou werkelijk ligt, en zo van de zijkant gezien is 30 centimeter best bizar veel. Maar hoe gaaf het uitzicht vanaf hier ook is, zodra de gevulde koek op is, wil ik eigenlijk ook wel weer door. Lopend is het op zich best te doen, maar als je te lang stil blijft staan is het behoorlijk koud. Vanaf de picknickplaats duiken we het bos in een besneeuwde singletrack op. Een soort verhoogd paadje kronkelt langs een stroompje tussen de bomen door. Super gaaf om op te lopen, maar het is verraderlijk glad op sommige stukken, en één misstap en je ligt ergens beneden in het dal. Het paadje begint ook gemeen te klimmen en het duurt niet lang voor ons tempo van voor de pauze is ingeruild voor een stevige powerhike.

Mijn benen hebben er na een paar kilometer klimmen over het smalle paadje helemaal genoeg van. Ik wil eigenlijk net mijn stokken op de grond smijten en in de sneeuw ploffen als het paadje ineens begint af te vlakken en een scherpe bocht naar links langs een rotswand maakt. Bijna tegelijkertijd wordt mijn aandacht getrokken door een bulderend geluid dat van om de hoek lijkt te komen. Met mijn stokken in mijn rechterhand begin ik weer te dribbelen. Ik ben te nieuwsgierig naar wat er om de hoek aan de hand is. De sneeuw maakt langzaam maar zeker plaats voor een modderige drab. Als ik de hoek om kom, zie ik meteen waarom. Uit een steile rotswand klettert een indrukwekkende waterval recht naar beneden. Het pad loopt tussen de rotswand en het water door. Een soort van achter waterval dus. Wat gaaf! In één klap ben ik de pijn in mijn benen vergeten, dat het paadje aan de andere kant weer begint te klimmen doet er ook even niet toe. Dit is echt heel vet!


Een paar spannende klimpartijen over spekgladde rotsen en een vervelend steile afdaling over een modderige singletrack later komen we uit op een asfaltweggetje dat – hoe kan het ook anders – weer begint te klimmen. Ik klem mijn tanden op elkaar om de pijn een beetje te verbijten, en dribbel omhoog. Precies op het moment dat ik het wil opgeven, zie ik een timermat op de weg liggen. ‘Oh! Dan kan de derde verversingspost niet ver meer zijn!’ juich ik naar Tim. ‘Nice! Zet m op he? Nog een klein stukje omhoog!’
De afgelopen kilometers heb ik het, ondanks dat ik beter dan normaal op mijn eten heb gelet, best wel koud gekregen. Bij de vorige verzorgingspost stonden een paar grote pannen soep, dus terwijl we tussen de andere deelnemers door manoeuvreren begin ik al reikhalzend uit te kijken naar in elk geval iets warms om te drinken. Maar helaas, ik zal het moeten doen met een glas cola. En een stuk kleffe cake en koekjes. We zijn gelukkig inmiddels wel weer onder de sneeuwgrens en te zien aan de pijltjes blijven we voorlopig nog even dalen. Ik ril even. Tim staat nog rustig een handje pinda’s op te kauwen, als ik alvast weer een beetje begin te lopen. ‘Ho, je wilde alweer gaan?’ Ik knik, ‘ik begin het een beetje koud te krijgen, dus ik wil op zich wel weer lopen’. In één hap zijn de pinda’s weg en zijn we begonnen aan de afdaling. Het eerste stukje loopt nog een beetje twijfelend naar beneden – perfect om even weer in je ritme te komen – maar al snel slaan we scherp af naar rechts een behoorlijk steil pad naar beneden in. Heerlijk om even moeiteloos snelheid te maken, maar damn mijn bovenbenen!
Zo’n twee kilometer later staan we beneden. Of nou ja, slaan we af op een vlak pad. De laatste paar honderd meter dalen, begon ik stiekem wel naar een stukje vlakke grond te verlangen, maar nu ik hier lopen lijkt het of onderweg 20 kilo zwaarder ben geworden en ik amper vooruit kom. Oké, de grond is hier ontdooit waardoor we een beetje wegzakken in het zand, maar ik kan me bijna niet voorstellen dat dat de enige oorzaak is. Deze keer duurt het echt even voor ik naar mijn idee weer enigszins normaal aan het lopen ben. Ik ben net weer gewend aan de vlakke grond, als we weer scherp naar rechts draaien en langs een stroompje omhoog mogen. ‘Argh…’ de stokken er maar weer bij, tandjes op elkaar en klimmen met die handel. Het doet pijn, toegegeven, maar de omgeving is echt heel gaaf! De singletrack waarop we lopen slingerend afwisselend van de ene naar de andere kant van het stroompje. Achter elke bocht is weer een nieuw bruggetje, rotsblok of watervalletje om te ontdekken. Dat motiveert me echt om door te blijven pushen (want heel nieuwsgierig), en voor ik het weet worden we dit soort sprookjeslandschap uitgekickt en leidt de route ons door een klein dorpje. Inmiddels hebben we 27km achter de kiezen. Ruim over de helft dus. Nice! Die wetenschap geeft blijkbaar toch iets meer vleugels dan ik dacht, want de volgende klim krijg ik het zowaar voor elkaar om hardlopend af te werken. Op de open stukken hebben we een adembenemend uitzicht over het dal, ook heel motiverend. Als voor ons het volgende dorpje opdoemt, besluit ik – waarom ook niet – tenminste tot de volgende afslag door te blijven rennen. We zijn inmiddels alweer een aantal kilometer aan het klimmen, dus we mogen straks vast weer naar beneden.

Think again. Ik houd het inderdaad tot de volgende afslag vol, maar daar maakt de route een scherpe draai naar rechts en, inderdaad, de berg verder op. En hoe! Een stenig, technisch en gemeen steil weggetje leidt ons verder omhoog. Zodra ik een stap omhoog gezet heb, besluiten mijn benen onder luid protest dat het klaar is. Kramp. Wanhopig kijk ik langs het weggetje omhoog. Het is best een mooi weggetje eigenlijk; aan beide zijden bomen die naar elkaar toe groeien, waardoor er een soort groene tunnel omhoog lijkt te ontstaan. De zonnestralen die hier en daar door de herfstbladeren prikken, maken het helemaal af. Ik probeer dat beeld in mijn hoofd te prenten, haal een keer diep adem en prik mijn stokken stevig in de grond. Stapje voor stapje dan maar, er komt een eind aan deze klim. Als we de groene tunnel op een slakkentempo uit gekropen zijn, zie ik boven me een groepje mensen bij een tafeltje en een auto staan. Een verversingspost! Dat komt perfect uit, want ik kan wel even iets te eten gebruiken. Via een steil asfaltweggetje moeten we nog één keer omhoog, en dan wacht daar weer een glas cola. Motivatie genoeg, dus ik begin te klimmen.
Om er vervolgens bij de auto’s achter te komen dat die mensen daar gewoon een beetje stonden te picknicken en niet eens bij de organisatie horen. Urgh! Daarbij zijn we nog niet klaar met klimmen, en mogen we – opnieuw via een steile singletrack – verder omhoog. Ik wacht nog even tot we uit het zicht van de mensen bij de auto’s zijn, en klap dan voorover over mijn stokken. Mijn benen zijn het nu helemaal zat. De kramp lijkt van boven naar beneden te lopen. Een beetje drinken helpt niet genoeg. Iets eten dan maar. Tim en ik delen zwijgend een gelletje en een paar winegums voor we onszelf weer aan onze stokken omhoog beginnen te sleuren. De kilometers lijken voorbij te kruipen, terwijl het voor mijn gevoel een eeuwigheid duurt voor de kramp een beetje uit mijn benen is getrokken. Het parcours klimt hier als het ware met een golvende beweging; steil, minder steil, stukje vlak, heel klein beetje dalen en dan meteen weer omhoog. Na een tijdje heb ik een soort ritme gevonden waarin ik lekker loop. Dat gaat best goed, tot we een verkeersweg oversteken en via een waterval een smal, hevig besneeuwd paadje opgaan.
Bij elke twee stappen die ik zet, glijd ik er eentje weer terug te glijden. Als ik dacht dat het net zwaar was; nu begint het echte werk pas zo lijkt het. We komen vooruit, maar ik durf niet op mijn horloge naar onze huidige snelheid te kijken. Dat hoort ook eigenlijk niet bij trailrunnen, want genieten van de omgeving en wat je aan het doen bent, etc etc. Maar dat genieten is echt heel ver te zoeken op het moment. Daarbij is het paadje vrij smal met links een steile rotswand omhoog en rechts een net zo steile afgrond omlaag. Een klein foutje en ik lig beneden op de autoweg die we net overstaken. De concentratie begint net zo aan me te vreten als de fysieke moeite die het gevecht met de sneeuwlaag me kost. Een tegemoetkomende wandelaar begint meteen enthousiast te applaudisseren als we hem passeren. ‘Only one kilometer untill the next foodstation! Come on guys!’ Met enige moeite toveren ik een glimlach op mijn gezicht, maar verval daarna meteen weer in een soort lamgeslagen yeti. Eentje die klinkt als een stoomlocomotief, alleen dan zonder veel power. Voetje voor voetje glijd ik omhoog. Mijn benen branden, ik hijg mijn longen zo’n beetje naar buiten en ik heb spierpijn in mijn armen van het prikken met mijn stokken. Tuurlijk, het hoort er allemaal bij en ik heb het er ook echt voor over, maar damn wat is een kilometer dan lang!

De verversingspost is toch iets verder dan gedacht, maar desalniettemin ben ik heel blij als ik eindelijk een bekertje warme bouillon mag verorberen. En een broodje met een paar veel te grote stukken kaas. Nog wat cola. Stukje chocola. Een koekje nog. Als de bemanning van de post een beetje vertwijfeld begint te lachen, besluit ik Tim bij de schaal koekjes weg te trekken en de volgende klim aan te vallen. ‘Straks zijn we te laat en halen ze ons eruit.’ Gelukkig staan er nog een paar andere lopers bij de post, maar ik besef maar al te goed dat de meeste mensen inmiddels al wel gefinisht zullen zijn. Daaaaag podium. Nog heel even komt een ‘oh nee, ik stel iedereen teleur, ik ben ook echt een waardeloze loper’ gedachte omhoog, die zodra ik die zin begin uit te spreken meteen afgestraft wordt door Tim. ‘Laat ‘ze’ – wie het ook zijn daar in je hoofd – dit maar nadoen dan. Kom op, gewoon doorgaan.’ Ik stop even, kijk om me heen en schiet in de lach. Wat een bizar avontuur is dit toch ook weer.
We passeren een gave waterval en beginnen dan aan de laatste, steile klim. Ik mag van mezelf één keer kijken hoe ver het precies is naar boven, en moet dan in een ruk doorlopen naar boven. Even doorbijten en niet zeuren. Vlak voor het eind van de klim kijk ik stiekem toch nog een keer, en dat wordt meteen afgestraft met een fikse glijder van mijn linkerbeen. Ik blijf gelukkig staan (Goddank voor die stokken), maar wel bijna in een spagaat. Daar was ik vroeger met turnen al geen ster in en dat is duidelijk nog niet beter geworden. De pijn schiet in mijn toch al pijnlijke lies en onderste buikspieren. Het kost even moeite om daar doorheen te bijten. Het pad omhoog komt uit op een splitsing waarop ik even bang ben dat we verder richting de gletsjer gaan klimmen, maar we mogen gelukkig naar links. Beter nog, naar beneden. Eindelijk! En dat loopt super lekker. Natuurlijk krijgen we nog wel een paar kleine klimmetjes voorgeschoteld, maar het zwaarste is echt wel achter de rug nu. Ik begin er zowaar weer plezier in te krijgen, en passeer met een grote glimlach een fotograaf bij een skilift-station die ook de hele dag in de kou heeft staan wachten. Cool!



Met nog 3 kilometer te gaan, loopt de route steil naar beneden. We zijn inmiddels op de dooigrens aangekomen, dus de ondergrond is veranderd in een mengelmoes van sneeuw en modder. Lekker glad en glibberig dus. ‘Dit is precies zo’n punt waarop je dan nog even mooi onderuit kunt gaan en alsnog onder de modder komt te zitten’ lach ik naar Tim. Ik heb het nog niet uitgesproken of ik lig achterover op de grond. Glijd ik op mijn achterste verder naar beneden, is waarschijnlijk een betere omschrijving. ‘Ja hoor!’ Ik ski nog een stukje op mijn hurken verder naar beneden. Wat maakt het ook uit, voorlopig zien we waarschijnlijk geen sneeuw meer, dus dan nu nog maar een beetje lol maken. Onderaan het weggetje gaan we nog een stukje naar rechts en omhoog, en draaien dan een gebouwtje in. Het lijkt een beetje op het begin van een skilift, een soort basis skilift-station. Ik twijfel even als ik naar binnen stap, maar we worden meteen aangemoedigd door drie enthousiaste dames van de organisatie die iets in het Frans roepen en naar – voor hun – rechts wijzen. Daar hangt inderdaad een pijl die de route markeert. Wel bijzonder, maar oké. Ik ren de trappen af in de verwachting dat we vast zo weer buiten in de sneeuw staan, en kom uit op een roltrap. Een roltrap inderdaad. ‘Eh Tim? Moeten we hier eigenlijk wel heen?’ Terwijl de roltrap ons op zijn dooie akkertje naar beneden voert, kijk ik vragend om. ‘Ja, de markering stond echt deze kant op. Dus ik denk het wel.’ Bijzonder. ‘Maar eh, wel gewoon hardlopen dan? Voor de vorm?’ Ik moet eigenlijk wel een beetje lachen. Dit past er ook wel bij vandaag. ‘Tuurlijk! We zijn immers met een wedstrijd bezig’ hoor ik achter me. Eh ja, dat laatste negeer ik gewoon even.

Rennen op een roltrap is, vooral als je eraf gelanceerd wordt, altijd een beetje gek. Helemaal als we middenin een winkelstraat terechtkomen. Voor het winkelende publiek moet het ook best een gekke gewaarwording zijn geweest; twee verwaaide hardlopers die verward in het rond kijken. Ik doe maar gewoon alsof mijn neus bloedt, en volg de pijlen op de grond naar bekend terrein: de straat waarop ik vanochtend mijn jas in mijn trailvest stond te proppen. Zo’n 100 meter verderop staat de finishboog. YES! Gehaald! Ik wacht nog even op Tim en dan rennen we samen over de streep. Wat ongelofelijk gaaf dat we dit geflikt hebben! Deze trail is oprecht de zwaarste die ik ooit gelopen heb, maar tegelijkertijd ook wel een van de mooiste en gaafste. Ik pluk mijn telefoon uit mijn trailvest om het thuisfront te laten weten dat we binnen zijn. Mijn vader vroeg zich twee uur geleden al af of we er inmiddels al waren (sorry pap, niet gezien) en Joep laat weten dat hij inmiddels op weg is naar zijn vriendin in Chamonix. Ook inmiddels een half uur geleden. Ehm ja, qua snelheid ging het vandaag niet helemaal als gepland.

Een kwartiertje later staan we bibberend in een tent een bakje pasta weg te werken, als ik toch maar eens ga kijken hoe sloom we nou eigenlijk zijn geweest. Het is een beetje zoeken, maar dan heb ik de live-uitslagen gevonden. Ik scroll een beetje nonchalant door de lijst met namen op zoek naar een Nederlands vlaggetje met mijn naam ernaast. De eerste, Yvonne, staat bovenaan in de lijst en ik verwacht de tweede daar vlak onder, want de andere dames zijn wel echt heel goed. Maar het duurt even voor ik de volgende, Mirjam, tegenkom in de lijst. Ik scroll verder in de veronderstelling dat ik Susan dan zo wel tegen zal komen, maar voor het derde Nederlandse vlaggetje staat ‘Rianne’. What the fuck. Een lepel pasta blijft tussen mijn mond en het bakje steken. Dit kan niet. Ik kijk nog een keer in de veronderstelling dat dat mijn naamgenoot dan vast een andere achternaam heeft, maar dat is niet het geval. Ik refresh de pagina, scroll nog een keer, tel de vlaggetjes (er staat ook gewoon 3rd Trubelstock – Championnats Hollandais Femmes onder, maar goed) en slaak dan een klein gilletje. ‘Wat?!’ Tim kijkt me verbaasd aan en ik druk mijn telefoon in zijn gezicht. ‘Dit KAN niet waar zijn. Kijk dan.’ ‘Nou, jawel dus!’ Juichend spring ik in Tim’s armen terwijl de rest van de tent ons verstoort bekijkt. ‘Prijsuitreiking dan maar?’ vraagt Tim lachend als ik me weer een beetje normaal kan gedragen. ‘Eeh denk het?’
Na enig zoeken strompelen we een andere tent in voor de prijsuitreiking. De Nederlandse equipe, allemaal redelijke bekenden van elkaar, staat al gedoucht en wel bij elkaar te kletsen. Ik voel me een beetje een indringer, dus ik probeer zo soepel en onopvallend mogelijk langs te sluipen en een plek in de vensterbank te zoeken. Eerst maar eens mijn jas weer aan en een regenbroek over mijn bemodderde hardloopbroek. Stel dat ik straks wel naar het podium moet, ik geloof het nog steeds niet namelijk, dan wil ik er wel enigszins toonbaar bij staan. Maar het is wel echt waar, want niet veel later wordt mijn naam geroepen en mag ik voor een vlag van de NKBV komen staan, aangestaard door allemaal mensen die ik alleen ken van naam en veel maar dan ook veel beter zijn dan ik. Ik had me dit moment totaal anders voor gesteld, en als prijsuitreiker bij wijze van praatje ook nog zegt ‘ja er deden er ook maar drie mee, dus je hoefde hem eigenlijk alleen maar uit te lopen. En jullie lopen ook altijd samen toch? Nou ja, goed uitgelopen’ wou ik dat ik ter plekke in de grond kon verdwijnen. Ik dwing mezelf te lachen, ‘ja deze medaille is ook eigenlijk van Tim. Kom maar Tim.’ Ja, we hebben altijd steun aan elkaar, maar we zouden dit beide ook heel goed zelf kunnen. Een beetje verdoofd klap ik voor Mirjam en Yvonne. Echt heel goed gedaan dames! Ik wou alleen dat ik het zelf beter gedaan had. En geen idee dat Susan blijkbaar niet heeft gelopen. Dat had ik de hele weg niet, dus ook geen moment bezig geweest met ‘ik hoef m alleen maar uit te lopen’.

Ik heb echt diep moeten gaan om deze trail te halen en ik was helemaal niet echt meer bezig met het podium. Helemaal aan het eind niet meer. Maar goed, derde is derde ook al waren er ‘maar’ drie dames die mee deden. Eigenlijk ben ik best trots op mezelf en deze prestatie, en het was vast niet zo bedoeld, maar ik zou liegen als die prijsuitreiking niet een klein beetje een bijsmaak heeft achtergelaten.
Met de medaille nog om mijn nek zit ik een uur later naast Tim in de auto. De slaapzakken waren vanmorgen behoorlijk nat van het condens en zijn ook na een dagje in de auto niet opgedroogd. Na enig aandringen van mijn moeder heb ik toch maar een hotel geboekt. Eerlijk is eerlijk, het vooruitzicht van een warme douche en een comfortabel bed is absoluut niet verkeerd. Terwijl Tim de auto weer over hetzelfde slingerweggetje naar beneden rijdt, kijk ik nog een keer omhoog naar de bergen waar we een paar uur geleden nog liepen. Wat vet was dit eigenlijk ook! Crans Montana, we will be back! Al was het alleen al om te zien hoe de winteredition van deze trail er wel niet uit moet zien.

