16 september 2017
Vanuit mijn comfortabele positie op de bijrijdersstoel van onze huurauto staar ik naar de bergen voor me. De vertical K van gisteren zit nog volbaar in mijn benen (of ik verbeeld me dat) en mijn hart lijkt naar mijn tenen te zakken. De bak yoghurt die als ontbijt moet dienen staat nog halfvol voor me. Ik weet dat ik die op de een of andere manier naar binnen moet zien te werken, maar mijn maag lijkt vol door de knoop van zenuwen die zich uitgerekend daar genesteld heeft. Een golf van paniek walst door mijn lijf. Argh! Dit gaat never-ever lukken! Wanhopig kijk ik naar Tim. ‘Ik ben echt bang dat ik het niet haal…’ ‘Onzin! We gaan gewoon lopen en dan komen we er wel. En anders maar niet binnen de tijd, het is openbaar terrein, dus we mogen daar gewoon lopen.’ Dat is wel waar, maar toch. Ik zucht nog eens diep, kijk naar mijn startnummer die naast de yoghurt ligt, en begin aan een laatste poging om mijn ontbijt weg te werken.
Een half uur later sta ik met knikkende knieën naast Tim in het startvak. We krijgen nog een laatste briefing, die ik van de zenuwen maar half mee krijg, en dan mogen we eindelijk beginnen. De internationale top staat hier ook aan de start en dat is meteen te merken. Vanaf het begin ligt het tempo al behoorlijk hoog. Het is erg verleidelijk om in de adrenaline van de start mee te gaan in die snelheid, maar ik maak me totaal geen illusies dat ik dit tempo als het ‘echte’ werk straks begint ook maar 500m volhoud. Tussen het geduw en getrek van de start probeer ik mijn eigen ritme te vinden, maar niets lijkt daar aan bij te dragen. Mijn benen voelen zwaar van gisteren, ik heb het bloedheet, mijn trailvest trekt naar achteren en mijn stokken weigeren om stil op mijn rug te blijven zitten. Damn, dit wordt nog wat vandaag!
Voor ik de kans krijg om tegen Tim te gaan klagen, buigt de horde trailrunners voor me van de weg af de West Highland Way op. ‘Hé, leuk! Dit ken ik!’ denk ik nog, maar dat ‘leuk’ verdwijnt al snel weer uit mijn hoofd. Het pad waarop we lopen is erg smal en met zoveel trailers ontstaan er al snel opstoppingen. In mijn hoofd tikt de tijdslimiet langzaam weg, waardoor de stress hoger wordt en ik de lol in het rennen eigenlijk volledig verlies. Ik erger me aan alles en iedereen, en als we eindelijk bij het eerste checkpoint aankomen kan ik nog net een glimlach naar de vrijwilligers forceren. Naar mijn idee lopen we nu al laatste en ik weet niet waarom ik me daar zo druk over maak, maar dat stoort me nu enorm. Inmiddels is het begonnen te regenen waardoor het ‘pad’ naar CP2 veranderd is in een modderstroompje. Fantastisch, dat kan er ook nog wel bij. We passeren een groep Aziatische hikers die enthousiast beginnen te juichen. Het enige waar ik aan kan denken is dat ik zo snel mogelijk aan het eind van deze klim moet zien te komen, dus veel effect op mijn gemoedstoestand heeft het niet.

Volledig in mezelf gekeerd probeer ik me zo goed en zo kwaad als het gaat een weg naar boven door de modder te banen. Het profiel van mijn schoenen (een paar Salomon Speedcross 4) zit volledig vol, dus voor mijn gevoel had ik net zo goed om mijn gympen omhoog kunnen prutsen. Op elke steen die ik zie probeer ik de modder weer tussen de noppen van mijn schoenen uit te schoppen, maar omdat dat ook weinig zin heeft houd ik daar al snel mee op. Het begint bovendien behoorlijk koud te worden dus dat motiveert behoorlijk om door te blijven lopen naar boven. ‘Weet je zeker dat je niet even wilt stoppen om een regenjas aan te doen?’ vraagt Tim nog, maar ik heb in mijn hoofd dat we eerst voorbij CP2 moeten zijn om niet te veel tijd te verliezen. Super dom eigenlijk, maar soms werkt mijn hoofd nu eenmaal zo.
CP2 is eigenlijk niet veel meer dan een eenpersoonstentje met een vrijwilliger in een roze tutu ernaast, die een beetje van zijn ene op zijn andere been heen en weer aan het hupsen is om zichzelf warm te houden. Ik pruts mijn chip in de scanner en weet niet hoe snel ik mijn jas uit mijn trailvest moet krijgen. Met pijn en moeite lukt het nog net om de rits dicht te krijgen. Uit een van de voorvakjes van mijn vest vis ik vervolgens mijn handschoenen. Het aantrekken van die dingen is echter een uitdaging van een totaal andere proporties. Mijn handen zijn echt te koud geworden. Ik kan mezelf wel voor mijn hoofd slaan en vervloek mezelf inwendig; hoe kon ik nou zo stom zijn om dit alles niet eerder aan te doen?! De tranen van frustratie prikken in mijn ogen als ik mijn half in mijn handschoenen gewurmde handen uitstrek naar Tim. Gelukkig wringt ze hij zonder commentaar verder over mijn handen. Oké, en nu op naar het volgende punt. Op naar CP3 op de top van Sgurr an Lubhair. Vanaf daar hoeven we als het goed is niet heel ver meer te klimmen, dus kunnen we hopelijk eindelijk even hardlopen (en warm worden).
Het uitzicht vanaf Sgurr an Lubhair over de Devil’s Ridge is adembenemend. Even ben ik mijn vermoeide benen vergeten. Een dun pad kronkelt zich met uiterste precisie over een vlijmscherpe graat naar Sgurr a’Mhaim (CP4). Zo nu en dan wordt het zicht op deze top ons ontnomen door wolkenflarden die door de stevige wind over de graat geblazen worden. Wauw! Voorzichtig begin ik te rennen. Het voelt nog een beetje onwennig, zo hoog in de Schotse bergen terwijl de wind om me heen buldert en op een pad dat nou niet bepaald geplaveid is. Langzaam maar zeker beginnen we toch weer wat mensen in te halen en begint het vertrouwen weer een beetje terug te komen. Aan het begin van de klim naar CP4 wordt het pad ineens een stuk technischer; een klein stukje op handen en voeten omhoog. Hierdoor ontstaat er een kleine opstopping op het pad, waardoor ik toch weer een beetje ongeduldig wordt. Zo snel als ik kan probeer ik om de wachtende trailrunners heen te klimmen. Het gaat misschien helemaal nergens om op dit moment, maar in mijn hoofd tikt de klok verder en ik wil echt heel graag voor de cut off time bij de verversingspost (en CP5) zijn. Op de top van Sgurr a’Mhaim check mezelf snel af bij CP4 en begin opgelucht aan de afdaling naar Glen Nevis. Afdalen is mijn specialiteit, dus dit zou makkelijker moeten gaan. Toch?




Het pad naar beneden ligt vol losliggend puin, modder en grotere rotsblokken, waardoor mijn geplande ‘makkelijke’ afdaling vrijwel meteen uit mijn hoofd verdwijnt. Een paar 100 hoogtemeters verder naar beneden en met nog 1,5 uur op de klok staat het huilen me nader dan het lachen. Ik heb mijn enkels een paar keer pijnlijk gestoten en de laatste 3 kilometer naar CP5 over een modderig (maar minder steil pad) voelen echt als veel te ver. Daarbij, voordat we op de pad zijn moeten we eerst nog een voor mijn gevoel verticaal stuk over een modderstroom naar beneden naar een klaphekje. Op de een of andere manier komen we daar zonder kleerscheuren aan. Het modderpad dat ons daar wacht voelt aan als een verademing, maar mijn benen voelen loodzwaar. Ik tril, voel me slap en mentaal heb ik ook beste knauw gehad. Terwijl we verder dribbelen naar CP5, word ik boos op mezelf. ‘Wat had je nou gedacht, dat je dit zomaar even kon? Idioot!’ Vlak voor ik mezelf echt overgeef aan het opkomende zelfmedelijden maak ik in mijn hoofd de beslissing om bij CP5 uit te stappen. Of we de cut off time nou halen of niet, het is goed geweest zo.



Voor mijn gevoel strompelen we meer dood dan levend CP5 binnen, waar we enthousiast worden onthaalt door de vrijwilligers. Een mevrouw propt mijn chip in de scanner en een andere vrijwilliger loodst me naar een klapstoeltje. ‘Do you want some coffee?’ ‘Eh.. yes please!’ ‘We also have flapjacks and brownies. All homemade. Would you like some of those as well?’ ‘Yeah!’ Ik zoek Tim die ergens anders op een stoel geplant is en kijk op mijn horloge. ‘You’ve got plenty of time left. Here, take some!’ De mevrouw van zojuist is weer terug met een dienblad koffie, cola en zelfgebakken lekkernijen. En inderdaad, we hebben nog 40 minuten. Terwijl ik mijn koffie naar binnen werk, vang ik een gesprek op tussen een andere deelnemer en een vrijwilliger. De man wil graag uitstappen, maar het blijkt dat je zelf het vervoer naar de finish moet regelen en de bus naar Kinlochleven vertrekt vanaf het busstation in Fort William. Tim heeft dat ook gehoord en komt naast me zitten om me het heuglijke nieuws mede te delen. ‘Oké, dan moeten we dus grofweg 10 km over die oersaaie weg lopen om dan pas de bus te kunnen pakken?’ ‘Yep, dus hoe voel je je nu je gegeten hebt?’ vraagt Tim met een veelbetekenende blik. In al mijn stommiteit net ben ik ook vergeten te eten en met deze overheerlijke versnaperingen in mijn maag voel ik me een heel stuk beter. ‘Ik denk dat ik na nog één flapjack wel weer verder kan’, zeg ik met een grijns. ‘Zeker weten?’ ‘Yes, zeker weten.’
Zo’n 5 minuten later staan we weer op de route, die de komende kilometers gelukkig even vlak loopt. ‘Even inkomen, hoor. Ik schakel over op powerhike-modus.’ Tim vindt het prima en binnen de kortste keren staan we op de asfaltweg richting het voetpad naar Nevis Gorge. Dit schiet lekker op zo! Het voetpad begint ook verdacht vlak, maar begint al snel te klimmen. Gelukkig voel ik me echt een stuk beter dan een uur geleden en ik kan voor het eerst tijdens deze trail echt genieten. Best ernstig eigenlijk. Als we Nevis Gorge voorbij zijn en het bos uitlopen, kan ik zelfs weer een paar kilometer echt rennen. Een gevoel van ultieme vrijheid overspoelt me. Ik voel me zo bevoorrecht dat ik hier mag zijn, hier mag lopen, rennen zelfs, en dat mijn lichaam dit aankan. Tranen van geluk beginnen mijn ogen te vullen en ik moet even slikken om niet echt in huilen uit te barsten. Bizar, deze emotionele achtbaan!






Vlak voor CP6 moeten we een rivier oversteken, en het gevoel van het koude water dat rond mijn benen kolkt, zet me meteen weer met beide benen op de grond. Kop erbij weer vanaf nu! Aan de overkant begint meteen weer een steile klim omhoog, waarvan de moed me heel even in de schoenen zakt. ‘Niet in paniek raken nu. Gewoon de ene voet voor de andere en dan kom je er vanzelf’, spreek ik mezelf toe. Of zoals mijn oma ooit tegen me zei toen ik haar naar de eettafel begeleidde ‘we gaan wel wat langzamer, maar wij komen er ook wel’. Met die uitspraak als mantra in mijn hoofd sta ik ineens op de top van An Gearanach bij CP7. ‘Hé, goed gedaan hoor!’ achter me staat een stralende Tim ‘Nu gaan we het halen ook!’ Ik lach. Verdorie ja, nu ga ik echt niet meer opgeven. Blijkbaar heeft mijn telefoon ook ineens weer bereik, want ik word overspoeld met appjes van mijn moeder. Ik app snel een hele beknopte versie van het verloop van de tocht tot nu toe en bijt me dan vast in het volgende doel; CP8 op de top van Stob Coire a’Chairn.

Ondanks dat het hoogteprofiel er op de plaatjes die we ter voorbereiding bestudeerd hebben ‘redelijk’ vlak uitzag, blijkt de sectie naar CP8 en daarna naar CP9 behoorlijk technisch. Er zit één stukje bij dat, ondanks dat het omschreven wordt als ‘beginners’ scrambling’, absoluut niet voor mensen met hoogtevrees is; een overstap tussen twee rotsblokken die je al traverserend moest overwinnen eigenlijk. Er stond wel een vrijwilliger bij gelukkig, maar je bent daar zelf niet aangelijnd dus ik was erg blij met mijn lange benen en mijn survivalskills, haha. Inmiddels lopen we volledig in de wolken (letterlijk) waaruit een verdacht veel op sneeuw lijkende neerslag begint te dwarrelen. De gemeen snijdende wind maakt het behoorlijk koud op deze hoogte. Snel trek ik mijn capuchon weer over mijn hoofd en wurm ik mijn handen weer in de handschoenen. Doorlopen dan maar!
De wolken om ons heen worden steeds dichter, en op een gegeven moment kan ik niet veel verder dan 30 meter voor me kijken. Een hele gekke ervaring, omdat je ook niet meer dan een paar meter beneden je kunt kijken en dus eigenlijk geen idee hebt dat je zo hoog in de bergen loopt. De laatste klim naar CP9 (de top van Am Bodach) is erg steil en technisch, en lijkt, omdat de top zich volledig in de wolken bevindt, eindeloos te duren. Ik ben tijdens de klim zo in mezelf gekeerd dat ik niet eens goed en wel in de gaten heb dat we boven zijn. De vrijwilliger die boven met de scanner klaarstaat heeft op zijn beurt niet echt in de gaten dat er iemand naar boven klimt. Terwijl ik over het laatste rotsblok klauter, kijk ik ineens recht in het verbaasde gezicht van de vrijwilliger. We schrikken ons allebei een ongeluk. De tweede vrijwilliger, die een stukje verder naar achter staat en het hele tafereel gezien heeft, begint te juichen en bij wijze van aanmoediging met een koebel te tingelen. ‘Two more runners! Go go go, you crazy Dutch guys! It’s only downhill from here!!!’ Ik scan mijn chip en hobbel lachend over het puinveld naar beneden, de wolken uit.
Onder de wolken schijnt wonder boven wonder de zon, en heb ik schijnbaar ook weer bereik. Mijn telefoon ontploft bijna met appjes van mijn ouders. Lachend scroll ik door de aanmoedigingen in telegramstijl van mijn moeder, en de stiekem bezorgde verhalen van mijn vader. Het is nog 8 km, dus nu moet het goedkomen, app ik terug. Tot mijn blik op het klokje van mijn telefoon valt. 17.30 uur. Dat betekent dat we nog 1:30 uur hebben en aangezien de ondergrond er door alle trailrunners die ons voorgegaan zijn er niet beter op geworden is, gaan we dat nooit binnen de tijd redden. ‘Mam, we redden het niet. Het is te ver, nog 8 km. Ik probeer het nog wel, maar ik geloof echt niet dat het lukt’, stuur ik terug. Snel praat ik Tim bij en zwijgend beginnen we te rennen. Of iets dat daarvoor door moet gaan. In elk geval sneller dan wandelen. We zijn gelukkig al snel bij CP10 en de man met de roze tutu. Nog één lange modderhelling en dan hebben we in elk geval weer een fatsoenlijk pad onder onze voeten. Verstand op nul en gaan!



Glijdend, strompelend, vloekend en semi-rennend worden we uiteindelijk de West Highland Way op gespuugd, waar we worden opgewacht door de vrijwilligers van CP11. ‘Come on, guys! You’ve got 35 minutes left! You two can still make it happen, but you must run! GOOO!’ ‘Yeah, but I can’t… I’m not gonna make it in…’ ‘NO! Just run! YOU CAN DO THIS!’ De mevrouw van het chipapparaat wil niets van mijn gejammer horen en schreeuwt me zo’n beetje het laatste mini-klimmetje van vandaag op. Tim staat al boven. ‘Kom op, he? Nu is het echt alleen nog maar naar beneden.’ Dat is wel waar, want dit gedeelte van het parcours ken ik maar al te goed (zie 400km door Schotland, wandelend en Up in the Highlands). Als het moet gebeuren, dan moet het nu. Ik negeer mijn vermoeide, verzuurde benen en begin te rennen. Tim volgt en langzaam maar zeker beginnen we weer wat snelheid te maken. En mensen in te halen. Af en toe gluur ik even naar mijn horloge. De tijd tikt langzaam weg, maar ik begin ook te geloven dat we het kunnen halen. Het lopen gaat eigenlijk steeds beter en ik begin in een comfortabele flow te raken. Langs het pad staan af en toe mensen die ons toejuichen en aanmoedigen, waardoor ik nog een tandje harder lijk te kunnen. Hoe sneller, hoe beter, hoe eerder we bij de finish zijn. In een pijnloze waas vlieg ik naar beneden. Dit gaat zo lekker, het moet lukken nu. Het gaat lukken nu. Half euforisch ren ik verder met Tim vlak achter me.
Tot we het bos uit komen en de laatste kilometer op de weg opdraaien. Met één klap is alle pijn weer terug. Mijn benen zijn loodzwaar en ik lijk niet meer te kunnen hardlopen. De weg Kinlochleven in loopt niet eens noemenswaardig omhoog, maar genoeg om alle snelheid als sneeuw voor de zon te laten verdwijnen. Ik kijk op mijn horloge. Nog 10 minuten. Woest graai ik mijn stokken weer uit de koker op mijn rug en aan een powerhike. Alles of niets nu. Er staan weer wat mensen te klappen en ons aan te moedigen. Nog 500m. Nog 7 minuten. Nog 400m, 5:30 minuten. ‘D’aaaaahhhhh!’ Ik schreeuw van frustratie. De finish is gewoon in zicht, en alles in me lijkt tegen te werken. ‘Come on, girl! You’ve got this!’ roept iemand naast me. Verdomme, ja! Ik ga dit toch nu niet uit mijn vingers laten glippen?! ‘Rennen?’ vraag ik Tim. ‘GO!’ hoor ik achter me. Ik klem mijn tanden op elkaar en ren met alles dat ik nog in mijn lichaam heb. De weg over, langs klappende toeschouwers. Nog 300 meter. De brug over. Nog 5 minuten. Ik storm langs de vlaggen die de laatste meters naar de finish markeren. Nog 4:45 minuten. De parkeerplaats van de Ice Factor op. Langs de Salomon-popup-store. Over losse kiezels. Mijn voeten zwikken, maar ik voel niets. Mijn blik is gefixeerd op de finish. De laatste stappen lijken in slowmotion te gaan, terwijl de klok vooruit lijkt te snellen. Ik hoor een gekke ver-Engelste versie van mijn naam omgeroepen worden. Er klappen mensen. Er schreeuwen mensen. Wanhopig vraag ik me af waarom, want door mij zijn we super sloom geweest. Hoezo klappen we voor ons? Mijn hoofd is een waas van gedachten en vermoeidheid.
En dan, ineens, passeren we de finish. De tijd loopt weer normaal. De geluiden om me heen zijn weer normaal. Mijn benen doen weer ‘gewoon’ pijn. Weg blur, hallo intense blijdschap. Ik steek mijn armen omhoog en omhels Tim. ‘We made it!’ YEAH! Een van de vrijwilligers leidt ons naar het laatste checkpoint om ons uit te checken. ‘Now you can finally let your poor mom know that you’re back, safe and sound!’ zegt de mevrouw die me mijn medaille overhandigt. Verrast kijkt ik op. Het is dezelfde mevrouw die gisteren en vanmorgen mijn gegevens en materiaal controleerde. ‘Haha, I will immediately!’


Een paar uur later lig ik moe maar voldaan in mijn slaapzak. Het was zwaar vandaag, fysiek en mentaal, maar ooh wat gaaf! Dit is echt een trail van een totaal andere categorie dan ik ooit eerder heb gelopen, en ondanks dat ik vandaag een heel scala aan emoties heb gevoeld, weet ik één ding zeker: ik ga er alles aan doen om hier volgend jaar weer te mogen staan!