Triatlon had altijd iets ongrijpbaars voor mij. Iets mysterieus. Magisch bijna. Mensen die het aandurfden om aan zoiets mee te doen, waren helden in mijn ogen. Zoals mijn ouders bijvoorbeeld (maar dat is misschien een beetje bevooroordeeld). Ik had tot een paar jaar geleden nog nooit een triatleet in het echt ontmoet, dus die opvatting bleef vrij lang in stand. Maar goed, het voltooien van een triatlon leek me echt het summum der duursporten. Daar kon in mijn hoofd geen ultra trail of survivalrun tegenop. Het leek me ongelofelijk gaaf en aan de andere kant doodeng. Hoe erg mijn vader me ook probeerde over te halen, ik had steeds weer een ander excuus om me toch vooral niet in te schrijven. Ik had geen racefiets, kon alleen de schoolslag, geen wetsuit, kon niet hard genoeg rennen, het paste niet in mijn trainingsschema, kon niet trainen voor het zwemdeel, vond zwemmen echt heel erg vervelend… Oké, ik durfde gewoon niet, daar kwam het op neer. Want, triatleten dat zijn helden. En ik, ik doe gewoon maar wat. Ik ben geen held.
En toch bleef het knagen. Ik zag ze wel eens rennen, die triatleten, en dan dacht ik ‘in principe zou ik dat toch ook moeten kunnen…’ Om die gedachte meteen weer weg te drukken, want rennen komt immers pas aan het eind van het hele riedeltje en dan was ik vast al geen cent meer waard door het zwemmen en fietsen. Hardlopen na fietsen was namelijk verschrikkelijk. Dat zei mijn vader altijd, en die kon het weten. Zo bleef ik een tijdje van een afstandje naar het concept triatlon staren. De racefiets had inmiddels een plekje naast mijn mountainbike veroverd, maar echt heel serieus fietste ik er niet op. Af en toe kon ik bij Tim in het wiel plakken, en dan reden we best hard, maar dat was het wel. Soms, in een soort vlaag van verstandsverbijstering, betrapte ik mezelf wel eens in het zwembad, slalommend tussen de recreatievere zwemmers. Dan zwoor ik daarna altijd dat ik nooit, maar dan ook nooit, meer naar het zwembad zou gaan. Maar echt niet.
Tot ik een paar jaar geleden op mijn werk de verantwoordelijkheid voor de doelgroep ‘triatleten’ op mijn bord kreeg. Want dat leek op hardlopen, dus dat kon ik er makkelijk bij doen. Ik had geen flauw idee hoe die gedachtengang logisch was, maar goed. Geen betere manier dan je inleven in je doelgroep dan zelf tot die doelgroep te behoren, dus ik schreef me met trillende handjes in voor, jawel, een triatlon. Een korte afstand, want, zo redeneerde ik, dan kan ik eens rustig kijken hoe me dat afging. De keuze viel op de 4:18:4 Westfriesland in Hoorn, want daar kwamen we geregeld met de boot. Konden we daar mooi zeilend naartoe. In juni 2020 moest het gebeuren. Maar dat gebeurde niet (we weten allemaal waarom). 2021 dan. Ook niet. Ik mocht nog wel kiezen tussen uitstel naar 2022 of meedoen in Maastricht in 2021, maar Maastricht viel tegelijk met een trailrun die ik liever deed. En eerlijk gezegd zag ik al totaal niet meer voor me dat het überhaupt zou gebeuren. Het werd toch maar 2022, voor het geval ik me nog bedacht.
Begin 2022 begon ik toch maar te trainen voor het zwemmen en iets vaker te fietsen. Ik had de 4:18:4 op mijn wedstrijdschema gezet, dus mijn trainer had doodleuk zwem- en fietstrainingen ingepland. Zwemmen ging morrelend, maar ik ging en langzaam maar zeker begon ik dat leuk te worden. Fietsen qua training was altijd maar een beetje waar ik op dat moment zin in had. Veel structuur zat daar niet in. Tot ik geblesseerd raakte aan mijn scheenbeen, en verboden werd hard te lopen tot de pijn twee dagen weg was. Fietsen mocht wel, dus mijn racefiets stond me bijna glunderend aan te kijken. Alle hardloopwedstrijden verdwenen als sneeuw voor de zon van mijn kalender, alleen de triatlon in Hoorn bleef een beetje aarzelend staan. Zwemmen en fietsen mocht immers, en dat hardloopdeel was ‘maar’ 4km, dus dat vond ik te overzien. Herman (mijn trainer) vond duidelijk iets anders, te horen aan de ‘jaja’ die ik als reactie kreeg. ‘Ga eerst maar eens fietsen’ kwam er een korte snuif achteraan. Ik mocht trainen op cadans, en omdat ik dat nog nooit gedaan had én eigenlijk wel graag een trainingsschema wilde, kwam ik bij Fondo van de KNWU uit. Het kickstarter-schema leek me het meest geschikt. Ik was immers een totale noob die nog nooit op een schema had gefietst, dus zo’n kennismakingsschema lag voor de hand.
Met een gloednieuwe hartslagmeter en cadanssensor begon ik aan mijn eerste training. Een cadanstraining ook meteen. Volledig gefocust op het schermpje van mijn wahoo om de juiste rpm te halen trapte ik de benen uit mijn lijf. Als je koffiebonen in mijn onderbuis had gedaan, en een koffiemolen in mijn trapas had je bergen verse koffie gehad. Ik ging stuk, kreeg van Fondo op mijn flikker omdat ik ‘te hard trainde’, probeerde het nog eens (alleen dan behoudender), en vroeg me af hoe ik in vredesnaam sneller zou worden van die trainingen. Maar goed, hardlopen was nog steeds uit den boze, dus er zat niet veel anders op dan braaf te blijven doen wat Fondo me voorschreef. Intervalletjes op cadans en kracht, en duurtrainingen wisselden elkaar af. Ik begon er echt aardigheid in te krijgen en ook toen ik weer voorzichtig mocht beginnen met hardlopen probeerde ik beide schema’s naast elkaar te laten lopen. Het had niet veel gescheeld of de racefiets was mee gegaan tijdens een zeilvakantie.


Zo’n twee weken voor de 4:18:4 probeerde ik het in een bespreking over het trainings- en wedstrijdschema nog eens. De langere trails waren al genadeloos van de kalender geveegd, maar over de triatlon had Herman nog niets gezegd. Ik staarde naar de muur, bedacht nog eens hoe ik dit tactisch ging brengen en ademde diep in. Here goes nothing. ‘Maar ik heb dus nog die triatlon in Hoorn…’ voorzichtig probeerde ik Herman te peilen. ‘En nou ja, ik heb wel gewoon getraind met fietsen enzo…’ Zwemmen was er een klein beetje bij in geschoten, maar Herman bleef me nog zwijgend aankijken dus so far, so good. ‘Het lopen is ook niet zo ver, dus die triatlon kan ik wel gewoon doen toch? 4 kilometer moet te doen zijn.’ Mijn handpalmen lagen wat klammig op mijn knieën. ‘Oh ja, die triatlon. Wanneer is dat zei je?’ Lichtelijke paniek begon op te borrelen, want dat hele feest was al over twee weken. ‘Over twee weken, de 25e’, ik probeerde zo nonchalant mogelijk te klinken. ‘En hoe ver is het allemaal?’ Zoveel vragen, ik wil gewoon een ‘ja’ horen. ‘Nou, 400m zwemmen, 18km fietsen en dan nog 4km hardlopen. Dus dat is wel te doen, ik bedoel 4km hardlopen kan altijd wel. Ik doe wel schoenen met extra veel demping aan, en na het fietsen doet mijn scheen eigenlijk nooit pijn. En de laatste tijd heb ik sowieso al geen last meer, en…’ ‘Jaa, dat kan wel’ YES! Inwendig vierde ik een feestje. ‘Oké, super’, zei ik koeltjes.
25 juni 2022 was het dan eindelijk zover. Mijn eerste échte triatlon. Ik had de wissels niet geoefend, pas na mijn gesprek met Herman een tri- en wetsuit gekocht, en geen idee wat me te wachten stond. En ik had stress over het al dan niet dragen van dat wetsuit. ‘Tsja, dat is heel persoonlijk’, zei een vrijwilligster die ik uit pure paniek maar om advies vroeg. ‘Wat je gewend bent eigenlijk.’ Nou niets, want ik heb nog nooit in dat wetsuit gezwommen. ‘Maar voor zo’n korte afstand kost het wel relatief veel tijd om zo’n ding uit te trekken.’ Ik knikte ijverig, controleerde nog één keer of mijn fiets goed in de wisselzone stond en beende terug naar de auto. Stiekem vond ik een watertemperatuur van 21 graden best wel fris, en de deelnemers aan de langere afstanden hadden allemaal een wetsuit aan, dus veel wijzer was ik niet geworden. Tim lag intussen alweer te slapen, dus ik gokte erop dat Martin al wakker was. Het was inmiddels 8:30 uur, dus dat moest haast wel. En Martin weet dat soort dingen. Martin en Google, want ik had in afwachting van antwoord ook even rond geloerd op internet. Zo’n vijf minuten later waren Martin, Google en ik eruit. Wetsuit aan. Want extra drijfvermogen, stroomlijn, en ik ging niet echt voor een klassement, dus die extra tijd was niet zo heel erg.

Rond 9:30 uur betreed ik samen met mijn moeder, die als supportcrew mee is vandaag, het start/finishterrein. Haastig prop ik nog wat spullen in het tasje dat ik bij de finish kan achterlaten en ga op zoek naar het haakje dat bij mijn startnummer hoort. Nadat ik drie keer rondjes door het vak met de rekken voor die tasjes ben gerend en het haakje met het startnummer niet heb gevonden, komt de paniek van net over mijn wetsuit weer omhoog. Ik klamp de eerste mede-deelnemer aan die ik tegenkom. ‘Oh ja, ze zijn een rek vergeten, dus je mag een vrij haakje gebruiken.’ Ik haal opgelucht adem. Nu nog onthouden waar ik mijn tasje heb gelaten. Achter me zijn de andere deelnemers inmiddels begonnen aan de gezamenlijke warming-up. Onder leiding van de speaker staan ze met zijn allen een beetje te rekken en strekken. Ik moet me nog in het bovenste deel van mijn wetsuit zien te wurmen, dus dat vind ik al een yogasessie op zich.
Terwijl mijn moeder de rits van mijn wetsuit dichtdoet, wordt iedereen opgeroepen om in het startvak plaats te nemen. De snelle zwemmers mogen in een apart vak, maar omdat ik me met mijn schoolslag totaal geen illusies maak, blijf ik braaf achteraan in het ‘langzame zwemmers’-vak staan. Zo ver mogelijk achterin. Terwijl Conquest of Paradise de laatste minuten voor de start opvult, staar ik naar de kerktoren van de Oosterkerk. Dit klopt niet, ik zou dit nummer moeten horen terwijl ik naast Tim in het startvak van de UTMB sta. We zouden omringd zijn door majestueuze bergen, en ik zou van pure emotie geen woord meer uit kunnen brengen. En nu sta ik hier. In Hoorn of all places. In een wetsuit en trisuit die ik allebei alleen aan heb gehad om ze te passen om mee te doen aan een triatlon, waarvan ik eigenlijk helemaal niet weet of het wel zo’n goed idee was. De epische tonen van het nummer ontroeren me toch wel een beetje. Het voelt wel heel even alsof ik iets ongelofelijks ga doen. Alsof ik me heel even een held mag voelen. Maar een held zou weten wat hij of zij aan het doen is; ik heb geen idee. Voorzichtig kijk ik opzij naar mijn moeder die enthousiast staat te zwaaien. Ik lach maar een beetje. Er klinkt een startschot en het startvak begint richting het water te lopen. ‘Oké Rianne, niet meer nadenken, gewoon zwemmen. Je komt er vanzelf.’


Het is een rollende start, dus we mogen per twee deelnemers het water in springen. Als een van de laatste zwemmers, want ik ben écht helemaal achterin het vak voor langzame waterratten beland, spring ik als een zeester in het water. Om de een of andere reden heb ik er een beetje een hekel aan om kopje onder te gaan. De zeester-techniek, zo heb ik ontdekt, is perfect om dat te voorkomen. Zo ook vandaag weer, want ik kom met gestrekte ledematen plat op het water terecht. Plus één voor mijn wetsuit. Een beetje verdwaasd kijk ik om me heen om te zien waar ik eigenlijk naartoe moet en begin te zwemmen. Mijn oma zei vroeger eens, ‘Wij gaan wel langzaam, maar wij komen er ook wel.’ Nu is dat vaker mijn mantra geweest, maar vandaag was dat, en ‘zorg dat je blijft drijven’, de enige gedachte in mijn hoofd tijdens het zwemmen.
Eenmaal in mijn ritme begin ik zowaar mensen in te halen. Net op het moment dat ik besluit dat het eigenlijk best lekker gaat, draai ik het stuk voor de haveningang in. De open verbinding met het Markermeer zorgt voor golfjes van maar liefs 30 hele centimeters. Op de boot zou ik me daar nog geen seconde druk om gemaakt hebben, maar nu, met mijn kin in het water, lijken het golven van immense hoogte. Krampachtig probeer ik toch vooral geen water binnen te krijgen, maar dat wordt een kansloze missie. Bij elke hoest die om me heen te horen is, wordt er vanaf de begeleidende SUPs en reddingboten gecheckt of alles nog wel goed gaat. Omdat ik niet per se voor mijn antwoord in kan staan, probeer ik zo zachtjes mogelijk te kuchen. En door te zwemmen terwijl ik over de golfjes heen probeer te ‘springen’. Tot overmaat van ramp is mijn zwembril inmiddels dusdanig beslagen dat ik het gevoel heb dat ik door een dichte mist zwem. Gelukkig draagt iedereen een roze badmuts, dus hoef ik eigenlijk alleen de stroom van roze bolletjes voor me maar te volgen. Na een grote rode boei mogen we eindelijk linksaf het water uit.

Als een dronken pinguïn hobbel ik de kant op. Mijn hoofd wil graag rennen, want in een race, maar mijn benen weten niet helemaal wat ze met deze omschakeling aan moeten. Rennen in een wetsuit is sowieso een bijzondere ervaring. Het liefst wurm ik me er meteen uit, maar dat zal toch moeten wachten tot de wisselzone. Al rennend probeer ik in elk geval de sluiting vast los te prutsen. Naarstig grijp ik achter mijn rug naar het lint dat aan de loper van de rits zit, maar die laat zich niet zo makkelijk vangen. Het beeld van de dronken pinguïn wordt in mijn hoofd sterker en sterker. Gelukkig staat er niet al te veel publiek langs dit deel van het parcours.
Opgelucht duik ik door de opening in de struiken het wisselterrein op. Het zwemmen in the pocket, op naar mijn fiets. En hopen dat het wetsuit mee wil werken tijdens het uittrekken. En dat ik het tasje met mijn fietsschoenen makkelijk kan vinden. Stressvol wel, zo’n triatlon. Gelukkig is mijn wetsuit net zo klaar met mij als andersom, want het neopreen glijdt als water van mijn lichaam. Ik schud mijn schoenen uit de plastic tas en prop mijn wetsuit erin. Lichtelijk met pijn in mijn hart, dat wel. Ik houd er niet zo van om zo frommelig met mijn spullen om te gaan, maar het blijft een race. Ondanks mijn ‘ik ga niet echt voor het klassement’ uitspraak van vanmorgen. Na een kort gevecht met mijn sokken sprint ik – zo goed en kwaad als dat gaat op wielerschoenen – naar mijn fiets. Bril op, helm vast, en gaan.

Zodra ik de wisselzone uit ben, spring ik op mijn fiets. Mijn schoenplaatjes klikken eindelijk eens in een keer vast, en ik voel me meteen iets meer in mijn element dan net in het water. Na een paar scherpe bochten die ik met meer snelheid dan ik comfortabel vind neem, fiets ik de dijk op langs het Markermeer. Terwijl ik heel erg hoop dat ik toch alsjeblieft niet lek rijd of ander soort pech onderweg krijg, kies ik een comfortabele cadans en zet ik de achtervolging op de rest van het veld in. Wonder boven wonder gaat dat super goed. Ik vlieg de ene na de andere dame voorbij. Het fietsen lijkt vanzelf te gaan. Zouden die gekke cadanstrainingen dan toch geholpen hebben? Of heb ik geluk omdat we op dit deel van het parcours nog wind mee hebben? Als de dijk tegen de wind in draait, en ik me herinner dat een hogere cadans dan beter is om snelheid te houden, krijg ik antwoord op mijn vraag. Thanks Fondo, want zonder die trainingen had ik dat zelf nooit bedacht. De koffiemolen is weer aan het draaien, en ik verlies niet eens veel snelheid.

Het parcours slingert door een paar dorpjes waar mensen ook daadwerkelijk hun huizen uitgekomen zijn om ons aan te moedigen. Heel tof! Met een brede grijns race ik voorbij. Waar mogelijk probeer ik er nog een ‘dank u wel’ uit te persen, maar ik betwijfel of dat wel te verstaan was. De laatste kilometers terug naar Hoorn hebben we de wind schuin van voor. De lucht begint verdacht te betrekken, en het duurt niet lang voor de eerste druppels beginnen te vallen. Erg kan ik er niet van balen. Het is ietsje kouder, maar stiekem maakt dat het allemaal alleen maar epischer. Met een cadans van 100-110 rpm (precies zoals ik getraind had) ga ik het gevecht met de wind aan. Onderweg passeer ik nog een paar dames, en langzaam begint de gedachte aan een goede klassering mijn hoofd in te kruipen. Misschien zit er wel een top 10 in. Misschien als ik nog iets aanzet nu. Ik neem nog een slok drinken, en word meteen door mijn lichaam op mijn vingers getikt. De sportdrank valt totaal verkeerd en binnen no time voel ik me misselijk en een beetje draaierig. Toch het tempo maar iets terugschroeven. De dijk komt al dichterbij, dus ik mag bijna met hardlopen beginnen. Wellicht dat rechtop staan zorgt dat ik me beter voel. Voor nu is het even zorgen dat mijn maaginhoud blijft waar ie hoort: in mijn maag.
De haag van mensen die langs het laatste stuk van het fietsparcours staat, doen de misselijkheid snel vergeten. Inmiddels ben ik steeds meer gebrand op een goede klassering. Met een volle focus op het inhalen van de dames voor me en het vlekkeloos wisselen naar het hardloopdeel, spring ik van mijn fiets. Het rennen naast mijn fiets in de wisselzone gaat niet meer zo soepel, maar dat mag op zicht op dit punt in de race. Gelukkig heb ik het rek voor mijn fiets snel teruggevonden en als ik mijn helm en fietsbril voorzichtig weer aan mijn fiets heb gebonden, zet ik koers naar de tas met mijn hardloopschoenen. Het rek met tasjes met schoenen is nog verdacht vol. Dat betekent dus dat er nog niet eens zo heel veel mensen aan het hardlopen zijn. Verheugd graai ik mijn schoenen uit het tasje. Gelukkig had ik van te voren ook een mini-snickers in het tasje gedaan. Omdat mijn maag nog steeds niet heel erg vrolijk is, weet ik niet hoe snel ik dat stuk suiker naar binnen moet proppen. Ik trap mijn fietsschoenen uit, prop ze terug in het tasje en begin aan het vastmaken van mijn hardloopschoenen. Normale veters kosten stiekem best veel tijd om te strikken, en ik zie vanuit mijn hooghoek hoe de dames die ik net had ingehaald al met hun elastieken veters aan het hardlopen beginnen. ‘Rustig Rianne, gewoon strikken. Misschien haal je ze straks weer in. Focus.’ Ik schrik een beetje van mijn eigen stem als ik me realiseer dat ik die pep-talk hardop heb uitgesproken. Zo snel mogelijk weg hier.
Al rennend probeer ik het tasje met mijn fietsschoenen en bidon dicht te knopen. Het faalt hopeloos. Dat was natuurlijk te verwachten, maar, zoals ik Martin vanochtend appte, zodra iemand me een startnummer in de handen drukt, wil ik racen. En bij racen hoort snel de wisselzone uit. De laatste dame die samen met mij in de wisselzone was verdwijnt om de hoek. ‘Waah!’, roep ik terwijl ik het tasje half dicht bij de andere tasjes achter het dranghek plof. ‘Joh, het komt goed’, zegt een vrijwilligster lachend als ik de achtervolging inzet, ‘succes!’ Ik zwaai en duik door de opening in de struiken een fietspad op. Mijn horloge geeft een kilometertijd van 4:23 aan. ‘Oké, het hoeft niet harder. Je bent er nog niet’, mompel ik tegen mezelf. Ik kijk inmiddels al tegen de rug van de laatste dame die voor me vertrok aan. ‘Rustig blijven…’ Na zo’n 300m is een waterpunt. De dame voor me stopt om wat te drinken. Dat had ik net in de wisselzone al gedaan, en daarbij zijn mijn maag en ik nog niet helemaal weer vrienden geworden. Ik glimlach naar de vrijwilligers en bedankt vriendelijk. Dat is in elk geval alvast één dame die ik heb ingehaald.

De looproute kronkelt eigenlijk in twee lussen door het centrum van Hoorn. Het eerste lusje loopt via een soort stadswal terug naar een gracht, en de tweede duikt echt het centrum in en draait via de Grashaven terug naar de Gemeentehaven om vervolgens met een boog terug te draaien naar de start van het zwemmen. Al tijdens het eerste lusje merk ik dat mijn maag tijdens deze triatlon in elk geval geen vrienden meer met me wil worden. Mijn maag voelt leeg en vol tegelijk. Mijn benen laten duidelijk weten dat het fietsen er best ingehakt heeft, maar mijn hoofd heeft een ritme bepaald. En daar ga ik niet vanaf wijken. Terwijl ik door volle terrassen wordt toegejuicht en aangemoedigd, ren ik op een soort cruise control naar de Grashaven. Ooit lagen we hier met de boot. Inwendig moet ik even grinniken. Toen liepen Lars en ik hier ook, op dit dijkje, op zoek naar het centrum van Hoorn. Ik moet de neiging onderdrukken om niet te veel naar rechts te kijken en me af te laten leiden door de boten die liggen te wachten op een nieuwe zeildag. ‘Focus, focus’, galmt de stem van mijn trainer in mijn hoofd. ‘Oh ja, focus. Kom op Rianne’, denk ik terwijl ik scherp naar links richting de Gemeentehaven en terug naar het start/finish terrein draai.



De laatste kilometer moet ik echt wel even bijten. Voor me zie ik niet direct meer concurrentie lopen, en ik begin nu toch wel een beetje te verzuren. Met een scherpe draai naar rechts loop ik het deel van het parcours op waar alle afstanden minstens 4 keer langskomen, dus daar staat het meeste publiek. Mijn gezicht staat inmiddels op ‘maximaal bijten’, maar door het gejuich van de mensen langs de kant kan ik niet heel chagrijnig blijven kijken. Ik lach. Wat is dit vet! Het liefst wil ik stoppen om dit allemaal even in me op te nemen, maar ik moet door. Ik ben er bijna. Links voor me zie ik ineens de welbekende zonnebril van mijn moeder tussen het publiek. Twee duimen gaan omhoog. ‘Zet m op he!’ Ik zwaai, roep iets van ‘ik ben stuk!’ en ren verder. Sowieso dat ze niet op tijd bij de finish gaat zijn. Ergens wil ik afremmen om mijn moeder de tijd te gunnen om me nog te zien finishen, maar dan zie ik ineens een dame voor me lopen. En nog eentje. Ik versnel. De eerste heb ik vrij snel te pakken. De tweede loopt toch iets harder dan ik dacht. Ik wil mezelf niet over de kop lopen en dan alsnog voorbij gesprint worden. Sprints verlies ik namelijk altijd. Hoe hard Herman me dat ook laat oefenen.
Ik focus me op de dame voor me en probeer dan maar subtiel te versnellen. Alleen nog deze kademuur af en dan 50 meter terugsteken. We kunnen de finish allebei ruiken. En stiekem kom ik steeds dichterbij. De scherpe draai aan het eind van de kademuur is mijn inhaalrichtpunt. Als het dan op een sprint aankomt schat ik mezelf nog wel kansrijk in. Tevreden met mijn plan begin ik aan een langzame inhaalactie. Totdat ik de speaker ineens hoor aankondigen dat het wachten is op de ‘visuele’ derde dame. Dag tactiek! Als een pijl uit een boog begin ik vaart te maken. Niets wachten met inhalen. Negeer verzuring in mijn bovenbenen. Hup! Lopen! Laat die Vaporfly’s dan nu maar waarmaken wat ze beloven. Ik vlieg de visueel derde dame voorbij en als ik het tapijt naar de finish opdraai, zie ik dat ze niet kon volgen. In mijn hoofd kom ik juichend over de finish, op de foto’s ziet dat er heel anders uit. Maar inwendig juich ik, geloof me. Met een grote lach op mijn gezicht neem ik de finisher’s medaille in ontvangst. Wat ontzettend vet! Ik heb het gewoon gehaald! Mijn eerste triatlon. YEAH!


Ongetwijfeld stelt het voor sommige mensen qua afstand niets voor – 400 meter zwemmen, 19 kilometer fietsen en 4,5 kilometer hardlopen – maar ik ben hier echt even super trots op. In een soort roes haal ik mijn finisher’s shirt op en ga ik op zoek naar mijn moeder. Die blijkt nog steeds langs het parcours te staan in de veronderstelling dat ik nóg een rondje moet hardlopen. ‘Nee mam, ik ben klaar. En…’ ik refresh de uitslagen op mijn telefoon ‘… holy shit, ik ben tweede geworden!’

Maar, een held… ben én voel ik me nog steeds niet. Gelukkig!